maandag 31 december 2007

IWAN ILJITSJ


Het jaar loopt op zijn laatste benen. En dan leest Zwarte Vijvers traditiegetrouw De avonden, de magistrale roman van Gerard Reve waarbij de lezer voor de laatste decemberdagen in de huid kruipt van Frits Van Egters. Tradities zijn er om te doorbreken en dit jaar degusteerde ik op de valreep en als een overspelige minnaar: De dood van Iwan Iljitsj. Het is een beklijvende roman - veeleer een novelle want nauwelijks 100 bladzijden - van graaf Lev Tolstoj uit 1886.

De Rus gaat hier eerder stichtend te werk, wat de broer van Gerard, professor Karel van het Reve, de uitspraak ontlokte: 'Hij meende dat zijn boodschap heel wat belangrijker was dan het artistieke gedaas waar de twaalf delen van zijn werken mee vol stonden...' De dood van Iwan Iljitsj is een van de weinige literaire monumenten die een ziekteproces blootleggen, in dit geval dat van kanker. Een ander beroemd voorbeeld is Het kankerpaviljoen van Solzjenitsyn. Inderdaad, die Rus van de Goelag-archipel.

De novelle, die nu in een nieuwe uitgave in de betere boekhandel ligt, beschrijft het sterfproces van gerechtsdienaar Iljitsj in alle pijnlijke details. Het is een dood die je je ergste vijand niet toewenst. Hoewel: 'Drie etmalen achter elkaar schreeuwde hij zonder één keer op adem te komen. Het was ondraaglijk. (...) Het was achter drie deuren nog te horen.' Waarop de vrouw er weinig subtiel aan toevoegt: 'Ach, wat ik verduurd heb...!' En daarmee zijn we bij de kern van dit onvervalste meesterwerk. Want Tolstoj dissecteert niet alleen het onvermogen van de magistraat tegen het onvermijdelijke einde. Als een Japanse meesterkok fileert hij bovendien de algehele hypocrisie van Iwans familie, vrienden en collega's.

Als een collega het overlijdensbericht ter ore komt: 'Nu zal ik vermoedelijk de plaats van Sjtabel of Winnikow krijgen,' dacht Fjodor Wasiljewitsj. 'Dat is me al lang beloofd, en die promotie betekent voor mij achthonderd roebel meer salaris.' Bij een bezoek aan de lijkkamer hoopt Schwarz maar één ding: dat het avondje kaarten die dag gewoon doorgaat als gepland. En net voor de dodenmis neemt de weduwe even een goede vriend van haar man apart: 'Zij deed het voorkomen alsof ze aan Peter Iwanowitsj raad vroeg in verband met het pensioen; maar hij zag dat zij reeds tot in de kleinste bijzonderheden zelfs dat wist wat hij niet wist, al datgene wat van het rijk te halen was tengevolge van dit sterfgeval.'

Maar de schijnheiligheid gaat veel verder. En het lijkt wel of Tolstoj ons allemaal een spiegel voorhoudt, want 'dit feit van het overlijden van een goede kennis (riep) bij allen die het hoorden een gevoel van vreugde wakker, dat hij, en niet zijzelf gestorven waren, zoals dat altijd het geval was.' Het is geen fraai mensbeeld dat de graaf ons presenteert. De Braziliaanse schrijver Dalton Trevisan vatte het eigenlijk perfect samen: 'Ieder mens sterft twee keer: de eerste keer is als hij De dood van Iwan Iljitsj leest.' Onsterfelijke literatuur.

zondag 30 december 2007

ANDY WARHOL


De kerstvakantie is een ideaal moment voor korte citytrips. Niet te ver van huis, zodat niemand je afwezigheid van de feestdis opmerkt. Zwarte Vijvers reed de voorbije week naar Parijs en Amsterdam. Naar Parijs voor Parijs en naar Amsterdam voor een tentoonstelling over de goeroe van de Pop Art. Het Stedelijk Museum is tijdelijk verhuisd naar het postkantoorgebouw bij het centraal station en eigenlijk zou je alleen al voor het prachtige café/restaurant op de elfde verdieping naar de Nederlandse hoofdstad trekken. Na twee Bokma's scheurden we ons uiteindelijk toch los van het unieke uitzicht over het IJ met zijn veerdiensten en love boats, en daalden af naar Warhol.

Het is een merkwaardige tentoonstelling, want niet het schilderwerk van de kunstenaar staat centraal. Wel zijn talloze films, 'Factory diaries', screen tests... En dat is een hele boterham. Het is ook de beste Warhol-tentoonstelling die ik ooit zag. Geen fluorescerende Marilyn Monroe's, geen Campbell's soepblikken in 48 kleuren... De bezoeker krijgt daarentegen de unieke gelegenheid een blik te werpen op het bijna volledige cinematografische oeuvre van dandy Warhol. Ik schat dat je een week nodig hebt om alle vertoonde films uit te zitten: van het acht uur durende Empire tot alle uitzendingen van Andy Warhol TV, een reeks die de kunstenaar in de jaren 80 maakte op maat van MTV.

Alles wordt synchroon gepresenteerd en dat zou Warhol zeker hebben toegejuicht. Film wordt bij hem behangpapier, een levend schilderij. Vooral hier toont Warhol zich een visionair: van de afstompende beeldcultuur, van het tv-scherm dat in veel gezinnen dag en nacht aanstaat maar waar niemand nog naar omkijkt. Of van opkijkt. De films van Warhol zijn uitgesproken voyeuristische en bevatten nauwelijks verhaal. In Blow Job zoomt Warhol een half uur in op het hoofd van een man die... inderdaad. In Eat kauwt de ster drie kwartier op paddestoelen. In het machtige Empire zie je het Empire State Building, van avondschemering tot ochtendgloren. Lichten gaan aan. Lichten gaan uit.

De tentoonstelling verplicht je te flaneren, te zappen, te proeven zonder lang stil te staan. Het aanbod is te overweldigend in zijn banaliteit. Warhol is de lusteloze regisseur. Alles kan gefilmd worden. Of niet. Een fallisch gebouw wordt een movie star. Het belangrijkste is dat de camera blijft draaien. Wat de acteurs voor de camera uitspoken, zoeken ze zelf maar uit. Warhol leest intussen de krant, nipt van zijn koffie en besluit zijn statief eens te verplaatsen. Of niet. De acteurs hoeven niet te acteren. Ze mogen zichzelf zijn. En niemand verplicht de kijker te kijken. Everything is wonderful.

vrijdag 28 december 2007

JOEL-PETER WITKIN


Het is allemaal nog erger dan je denkt. Voor deze innige foto zaagde Joel-Peter Witkin het hoofd van een lijk mooi doormidden. Wie houdt van macabere beelden bevolkt door dode embryo's, afgesneden ledematen, uitgerokken fallussen, tweeslachtige wezens in antiek-Griekse poses of beenloze dwergen op rolschaatsen, kan bij deze Amerikaanse fotograaf zijn hart ophalen. Memento mori. De esthetiek van de walging. Wat zeg je? Louter sensatiezucht? Niks van. Witkin heeft een filosofisch oogmerk. In elke foto gaat hij op zoek naar het sublieme. Naar het onvoorstelbare. Zeg gerust: naar het trauma.

donderdag 27 december 2007

OSCAR PETERSON


Zondagavond is de jazzlegende Oscar (Emmanuel) Peterson overleden. Ik moet eerlijk zijn: tot voor de cd-verzamelbox bij de krant De Morgen, had ik niet veel kaas gegeten van jazz. De vele bezoekjes aan café De Blauwe Kater in Leuven vormden de jazzhoogtepunten van de week. Miles Davis, John Coltrane, Chet Baker en andere grote namen waren niet onbekend. En dan was er natuurlijk Nina Simone, een andere legende die heel snel mijn hart wist te veroveren. Ne me quitte pas is een van die zeldzame covers die minstens naast het origineel mag staan. (De onbetwiste nummer één van covers blijft Hallelujah van Jeff Buckley).

In die verzamelbox vormde echter de cd van Peterson een van de hoogtepunten en persoonlijke ontdekkingen. De zwarte tegenhanger van de klassieke muziek, zoals de pianist jazz wel eens vaker beschouwde. Niet zomaar getokkel op een piano of gefluit van een trompet, maar perfecte beheersing van het instrument. Vandaar dat hij de toekomst van de jazz somber tegemoet zag. Vele jonge jazzmusici ontbrak het aan technische bagage. 'Je hebt alleen een instrument nodig, een kapsel, en kapsones.' Zou hij hier misschien gedacht hebben aan mensen als Jamie Cullum?

'Oscar Peterson heeft de wereld het meest perfecte pianospel laten horen dat je uit een vleugel kunt halen, zowel als begeleider als in de rol van solist,' vermeldt het cd-boekje. 'Het toont volmaakt evenwicht tussen vakmanschap en passie, tussen techniek en kunst. Het tweede grote Peterson-kunstwerk is de hechte perfectie van zijn trio’s. Bas, drums en gitaar zijn voor Peterson nooit alleen maar een voertuig geweest waarop hij zelf kon schitteren. Het schitterde zelf even hard.'

Het verwondert mij dat kardinaal Danneels in zijn reclame voor de tijdloze honderd van Stu Bru de drie B’s aanhaalde. Bach, onbetwistbaar. Maar helaas, nooit zal het publiek van Stu Bru een van de cantates opnemen in zijn of haar lijst. Beethoven? Ik kan alleen maar concluderen dat de kardinaal ook maar mens is en dus recht heeft op feilbaarheid. Waar blijft Mozart? En dan op drie de Beatles? Niets Jazz? Een compromis voor de luisteraars van Stu Bru? Ik begrijp dat de kardinaal zich niet helemaal in de keuze van de huidige paus kon vinden, maar wat met zijn eigen top drie? Vernieuwing, modernisering, bij de tijd brengen... Sommige zaken behoren nu eenmaal tot de eeuwigheid. De muziek van Peterson mag in dat lijstje ook opgenomen worden. Vorig jaar was er geen een van de B’s terug te vinden in de tijdloze honderd. 'Sterren komen, sterren gaan, alleen Elvis blijft bestaan...' (P)

woensdag 26 december 2007

ITALO CALVINO


Hoe meer de temperatuur het vriespunt nadert, hoe meer Zwarte Vijvers warm loopt voor exotische reizen. Niet naar verlaten palmboomstranden of begeleide safari's, maar als het even kan naar tot de verbeelding sprekende steden. De foto hierboven nam ik in miljoenenstad Caïro. Het moet iets van 40 graden geweest zijn. Ik herinner me nog dat ik op dat moment al mijn Egyptische ponden veil had voor een nachtje in een ijshotel. Het kan verkeren.

Reizen kun je natuurlijk ook in de verbeelding. In mijn onbewoond eiland-lijstje van essentiële boeken staat bovenaan De onzichtbare steden van de Italiaan Italo Calvino. Het is een moeilijk boek. Het is een postmodern boek uit 1972. Maar wie doorbijt, stuit elke halve pagina op te onderstrepen passages. Marco Polo doet in de fragmentarische roman verslag van zijn roemruchte wereldreizen, aan Kublai Khan. Maar de machtige keizer heeft al snel door dat de opwindende oorden waarover de zeevaarder het heeft, niet echt bestaan. Marco Polo fantaseert over 'de subtiele steden', 'de verborgen steden', 'de steden en de ogen'... Als je overal al bent geweest, als je het allemaal wel gezien hebt, ben je toe aan Calvino's meesterwerk. Een geniale roman om voorgoed in thuis te komen:

Wie in Tecla aankomt, ziet weinig van de stad, achter planken schuttingen, beschermingen van jute, stellingen, metalen constructies, houten bruggen aan kabels of op stutten, ladders, steigers. Op de vraag: 'Waarom gaat de bouw van Tecla zo lang door?' gaan de bewoners gewoon door met het ophijsen van emmers, het neerhalen van loodlijnen, het op en neer bewegen van kwasten.

'Opdat het verval niet begint,' antwoorden ze. En als je ze vraagt of ze niet bang zijn dat de hele stad begint af te brokkelen en in stukken te vallen zodra ze de balken weghalen voegen ze haastig, op fluistertoon, toe: 'Niet alleen de stad.'

Als iemand, ontevreden over hun antwoorden, tuurt door een spleet in de afrastering, ziet hij hijskranen die andere hijskranen ophijsen, geraamtes die andere geraamtes bekleden, balken die andere balken steunen. 'Wat voor zin heeft jullie bouwen?' vraagt hij. 'Wat is het doel van een stad in aanbouw als er geen stad is? Waar is het plan dat jullie volgen, het ontwerp?'

'We laten het je zien zodra de werkdag om is, nu kunnen we niet stoppen,' antwoorden zij.

Het werk stopt bij zonsondergang. De nacht valt over het bouwterrein. Het is een nacht vol sterren. 'Dat is het ontwerp,' zeggen zij.

dinsdag 25 december 2007

JACK KEROUAC


KORT: het boek was hét startschot voor de revolutionaire 'bevrijding' van het individu in de jaren zestig - een strijd die zich op alle culturele vlakken voltrok en waarvan het windsurfen één van de vele emanaties op sportgebied werd- en symboliseert bovendien perfect de eindeloze search naar de ideale surfspot. Daarom was het voor mij, als windsurfer, een mijlpaal in mijn literaire parcours. Sinds kort is de originele ongecensureerde versie op de markt waarin naast een grover taalgebruik vooral het vrijgeven van de echte namen van de protagonisten opvalt. Want On The Road is het geromanticeerde verslag van Kerouac's zwerftocht met Neal Cassady waarin ook andere auteurs uit de Beat Generation, als Allen Ginsberg en William S. Burroughs, figureerden. Ideaal moment dus voor een lofzang aan de Hippiebijbel.

Jack Kerouac (1922-1969) was de belangrijkste vertegenwoordiger van de Beat Generation, een aanvankelijk puur literaire beweging die in de jaren vijftig aan de Amerikaanse westkust - meer bepaald in San Francisco, Californië - ontstond. Deze Beat Generation dankte haar naam aan de titel van een door Kerouac aangekondigd maar nooit verschenen boek. Het woord 'beat' komt van het engelse woord ‘beatific’, wat letterlijk vertaald voor 'zaligmakend' staat, maar de auteurs doelden op de 'vermoorde onschuld': ze zagen zichzelf als 'beledigde argelozen'. Het waren stuk voor stuk nonconformistische protestauteurs die met de pen in de hand rebelleerden tegen het burgerlijke gedrag -huisje, boompje, tuintje - van hun tijdgenoten, die ze de 'Silent Generation' noemden. In dit opzicht kunnen we ze vergelijken met de Britse 'Angry Young Men' - naar Leslie Pauls trendsettende boek uit 1951- die kort na de tweede wereldoorlog hun weerzin uitten ten opzichte van de volgens hen door de vorige generatie onbewoonbaar gemaakte wereld.

De schrijvers van de Beat Generation begrepen dat ze niets konden veranderen aan de consumptieweg die de Amerikaanse maatschappij ingeslagen was, maar dat ze er wel tegen konden protesteren door een soort nieuwe outlaws te worden. Ze keerden m.a.w. vrijwillig hun rug naar de Westerse maatschappij van overvloed die, zoals filosoof Marcuse in de sixties stelde, haar leden in hun behoeften onderdrukt door ze te laten consumeren en ondertussen de werkelijk behoeftigen laat creperen (sic)!

Jack Kerouac werd op slag beroemd met zijn boek On The Road (1957), dat tot laat in de jaren zestig als de bijbel van de beatniks en later de hippies beschouwd werd. In dit eerder donkere werk beschrijft de vernieuwende Kerouac via een doorratelende adembenemende schrijfstijl –spontaneous prose– de op de rand van krankzinnigheid balancerende levenswijze van die nieuwe outlaws in hun zoektocht naar andere waarden. Het hoofdpersonage, Sal Paradise, zwerft met zijn uitzinnige vriend Dean Moriarty schijnbaar zonder scrupules door de U.S.A. Hij beschrijft (en bewondert) Dean als een overenergieke en gewetenloze jongeman met als specialiteit: '[...] stealing cars, gunning for girls coming out of high school in the afternoon, driving them out to the mountains, making them, and coming back to sleep in any available hotel bathtub in town.'

Auto’s stelen, schoolmeisjes opvrijen en panden kraken dus... Op die wijze scheuren de twee, al dan niet vergezeld van een paar vrienden, in recordtempo door Amerika, alleen maar omdat ze nergens lange tijd kunnen blijven zonder er genoeg van te krijgen, of beter: zonder dat de goegemeente genoeg van hen krijgt. In tegenstelling tot de conformistische burgers maken de twee zich totaal geen zorgen over hun toekomst, ze gaan voluit voor het heden. Sal Paradise, Kerouacs alter ego, verbaast zich over: '[...] the absolute madness and fantastic hoorair of New York with its millions and millions hustling for ever for a buck among themselves, the mad dream - grabbing, taking, giving, sighing, dying, just so they could be buried in those awful cemetery cities beyond Long Island City.'

Bijna driehonderd pagina's lang is het dus relschoppen, trippen en baldadig tekeergaan tegen de USA. Eén lang gevecht tegen de algemene maatschappelijke houding die nu, na meer dan vijftig jaar, meer dan ooit de boventoon voert. Hun impulsieve levensstijl vol drank, drugs, jazz en sex is merkwaardig genoeg ook op een vreemde wijze religieus. De beats geloofden in God of minstens in iets mystiek transcendents en tevens streefden ze naar het primitieve, natuurlijke, ongeciviliseerde, onvervuilde.Iets wat ontegensprekelijk ver van de over-gereglementeerde, verstarde samenleving moet gevonden worden. Een leven op de weg, want 'the road is life'.De figuren in 'On the road' zoeken allemaal naar dat ondefinieerbare. Dat iets, wat Kerouac het 'it' noemt, is een gewaarwording die zeer moeilijk te omschrijven valt, maar wat ―naar men mag aannemen― alleen te bereiken valt door ongeremd te leven, door zich volledig te durven geven (het ‘Just do it’ van Nike!).

En ongeremd leven is wat de zwarte jazz-muzikanten volgens Kerouac zeer goed konden: gebruik makend van hun muziek probeert hij meermaals te verduidelijken wat hij onder de term verstaat. Zo staat Dean Moriarty in een bepaalde passage bijna in trance te luisteren naar één van zijn Bop-helden: 'Dean stood before him with head bowed, repeating over and over again, 'Yes... Yes... Yes.' He took me into a corner. 'That Rollo Greb is the greatest, most wonderful of all. That's what I was trying to tell you - that's what I want to be. I want to be like him. He's never hung-up, he goes every direction, he lets it all out, he knows time, he has nothing to do but rock back and forth. Man, he's the end! You see, if you go like him all the time you'll finally get it.' 'Get what?' 'IT! IT!''

Uiteindelijk brengt de zoektocht naar het ongrijpbare 'it' Sal en Dean via de Pan American Highway helemaal naar het Zuiden, naar Mexico, langs de route van de oude Amerikaanse outlaws. Mexico was het land waar alles nog echt - authentiek - leek, waar alles nog mogelijk was. Een land waar ze hun eigen verlossing konden vinden, maar waar ze elkaar verloren. Mexico fungeerde als het beloofde land. (En waar de echte Dean Moriarty vele jaren later door overmatig drugsgebruik het leven zou laten.)

Talloze beatniks en hippies zouden in navolging van Sal Paradise en Dean Moriarty in de jaren zestig doorheen de Verenigde Staten trekken en naar Mexico en andere woeste onbeschaafde landen gaan. De film Easy Rider, met in de hoofdrollen Dennis Hopper en Henry Fonda, schetst accuraat de wereld van deze nieuwe avonturiers, maar laat op even treffende wijze de reactie van de conservatieve boeren van de 'deep south' zien op die invasie van wat zij beschouwden als nozems en langharig tuig. Voor de narrowminded tegenstanders waren de door professor en drugsgoeroe Timothy Leary gepropageerde maar in 1966 verboden geestverruimende LSD-experimenten en de bandeloze sex meer dan reden genoeg om onverdraagzaam op te treden tegenover de beatniks. De Hell's Angels, met hun vaak gewelddadige sociale contestatie, zouden dit negatieve imago alleen maar versterken. In die mate dat Allen Ginsberg, het nodig achtte om alle nieuwe outlaws aan de hand van een versregel uit Bob Dylans "Absolutely Sweet Marie" te waarschuwen om zich niet zo extreem te gedragen als de voorbeelden uit Kerouac's werk: '[...] remember, good Anarchists, 'To live outside the Law you must be honest.' Drunken aggressive beer bootles 'll never redeem anybody.'

Het was trouwens Bob Dylan (°1941) die het leven on the road via zijn muziek - om de massa te bereiken ontegensprekelijk een krachtiger medium dan de literatuur - zou overbrengen naar miljoenen mensen in de ganse wereld. Zijn teksten waren sterk beïnvloed door de repetitieve spontaneous prose van Kerouac en de protestonderwerpen van de Beat Generation. Reeds in maart 1962, nog geen vijf jaar na Kerouac's meesterwerk, bracht de toen 21-jarige Dylan zijn eerste langspeelplaat uit. Daarin zou hij, in een ode aan de oude reizende folk-held en hobo Woody Guthrie, de Amerikaanse jeugd op volgende tamelijk expliciete wijze aanzetten om - in navolging van hun voorouders die het binnenland in trokken om het wilde westen te gaan veroveren - zelf ook de wereld in te trekken: 'I'm a-leaving' tomorrow, but I could leave today/ Somewhere down the road someday/The very last thing that I'd want to do/Is to say I've been hittin' some hard travelin' too.'

Later zou de jonge beatnik de folkwereld schokken door 'elektrisch' te gaan, en met Like a Rolling Stone in het psychedelische tijdperk het lijflied van een generatie schrijven. Een generatie die zich zou afzetten van de heersende waarden en normen, die het individu opnieuw - dit is een golfbeweging - zou laten primeren nadat het veel te lang ondergeschikt was aan gemeenschapsbelangen. Een generatie die ondermeer door Herbert Marcuse's teksten geleid zou worden in hun utopische maar vaak wèl gewelddadige strijd - mei '68! - voor een meer humane maatschappij. Een generatie die demonstreerde tegen de atoombommen en de Vietnamoorlog, kortom tegen het establishment, en daarbij op hun beurt door de gevestigde orde afgeschilderd werd als 'baardige pleitbezorgers van seksuele bandeloosheid en ongewassen nozems, ruziezoekers en niets-nutten die de straten onveilig maken'. Veel (her)leesgenot... (tb)

zaterdag 22 december 2007

OUR DAILY BREAD


In de stormloop naar het kerstdiner, een gedachte om even bij stil te staan. Velen herinneren zich nog wel de ‘schokkende’ documentaire Super Size Me. Conclusie: McDonalds is niet goed, maar we eten het toch maar graag. Effect enkele jaren na datum: zo goed als nihil. Behalve misschien een groeiende commercie omtrent gewichtscontrole, sportobsessie en dito televisieprogramma’s. Uw bruidkledij past u hopelijk toch nog. Het goede voornemen na het zien van dergelijke programma’s is bij de eerst volgende avond stappen wel weer vergeten.

Gaia houdt reeds jaar en dag actie tegen de foie gras. Op http://www.foltereengans.be/ kan u uw lievelingspaté nog eens bewonderen en op een speelse manier zelf prepareren. Maar zelfs dat belet velen niet om de lekkernij (?) in deze periode in grote mate aan te schaffen. Het blijft lekker, en wat kan die gans mij nu schelen?

Confronterend? De documentaire Our Daily Bread gaat een stap verder dan vele andere documentaires. En in tegenstelling tot het Amerikaanse genre, wordt hier niet prekerig gedaan. Beelden spreken voor zich. De film van Nikolaus Geyrhalter, is het resultaat van twee jaar lang rondtrekken door Europa. Twee jaar lang tussen de tomaten, appels, olijven, varkens, koeien, kippen en kalkoenen. Een mens weet wel wat beters te doen met zijn tijd. Het eens zo romantische beeld van de boer op zijn erf, nog met de paplepel meegekregen met de verhalen van Plons de gekke kikker op de toenmalige BRT. Hoe ironisch zou het deuntje niet klinken op de achtergrond van deze documentaire? 'Op de boerderij is men opgewekt en blij zeven kleine gele kuikens op een rij' is verworden tot: in de kweekbatterijen is een mens op zijn best, miljoenen kuikens in een bak bij elkaar geprakt.

Ons dagelijks brood is helemaal geen verwijzing naar de hemelse broden, maar ewoon de rauwe werkelijkheid van ons dagelijks broodje. Vele horrorfilms zullen jaloers zijn op het effect waarvoor de cineast geen begeleidende muziek nodig had. Klinisch, droog, hard, vervreemdend. Marx op de boerderij. Laat de biggen maar aanrukken. Een fragmentje. Smakelijk eten! (P)

vrijdag 21 december 2007

KHALED HOSSEINI


'Voor jou doe ik alles!', roept Hassan zijn vriend Amir toe. Omgekeerd geldt het echter niet. En net dat is hét keerpunt in Amirs leven. Beide jongens, gevoed door dezelfde min, groeien op in het vredige Aghanistan van voor het meedogenloze regime van de Taliban. Ze zijn de sultans van Kabul, kerven hun namen in een granaatappelboom en vliegeren. Tot Amir op een kille bewolkte dag in de winter van 1975, op zijn twaalfde, de man wordt die hij nu is. En alles verandert.

De vliegeraar van Khaled Hosseini is een verbijsterend goed boek. Het sleept je mee, het dompelt je onder, het ontroert. Het verhaal van Amir is zo intiem dat lezen bijna pijnlijk wordt. Niet verwonderlijk dus dat De vliegeraar in 2005 het op twee na best verkopend boek in de Verenigde Staten was. Het geheim zit volgens mij in het menselijke van zijn verhaal. Het leven zoals het is: Afhanistan. Hosseini is een geboren verteller. Zijn verhaalt stroomt, draait, kolkt en kabbelt. En herinnert je er in deze jachtige tijden aan waarom lezen zo’n ultieme bezigheid is.
.
'Er is een manier om het weer goed te maken.', wordt Amir toegefluisterd. Wie het boek nog niet las, kan het ook nog goed maken: de verfilming van deze magistrale roman komt uit op 10 januari 2008. (S)

donderdag 20 december 2007

FREDDIE LINSKY


Een Britse vrouw tracht via internet de 'kunstwerken' van haar tweejarige peuter te verkopen. In Berlijn is er al een galerij die interesse getoond heeft voor de hoogstaande krabbels van het nieuwe kleine wonderkind. Zo stond te lezen in De Standaard van 10 december. De kleine kunstenaar werkt onder het pseudoniem – hoogst waarschijnlijk ook zelf gekozen – Freddie Linsky en is te bewonderen op de internetgalerie van Saatchi. Het is een trotse moeder, zoals ik aanneem dat elke moeder trots is op de kribbels die haar kind het liefst op papier en niet op de muren of meubels van het huis heeft gezet. Wie wil nu geen kind dat naam en faam heeft? De nieuwe Ensor of, in populairdere termen, de nieuwe Ronaldinho of Henin?

Het is niet de eerste keer dat er dergelijke berichtgeving terug te vinden is. Jaren geleden werd er ophefmakende kunst gemaakt door een aap. Mensen liepen storm voor zijn werken. De aap overstijgt de mens, in plaats van de mens zijn natuurlijke gedragingen? Een aap kan schilderen. Is het daarom kunst? Een peuter kan schilderen. Is het daarom kunst? Is het werk van een peuter die opgevoed werd in een artistiek milieu meer kunst dan al dat ander werk van die toekomstige Rubensen of Michelangelo’s die ons eigen kind zijn?
.
Het zegt misschien meer over de impasse waarin hedendaagse kunst zich bevindt. De grens tussen het alledaagse ‘krabbelen’ (in alle zinnen van het woord) en het bijzondere of buitengewone lijkt moeilijk houdbaar als niemand nog die lijn wil trekken. Is tijd het enige antwoord op de vraag naar kunst? Zullen de Mozarten, Bachs, Rembrandten, Picasso’s doorheen de tijd boven komen drijven? Hoeveel zal er dan nog overblijven van de twintigste eeuwse ‘kunst’? Hoeveel peuters zullen hun werken in de eeuwigheid nog bewonderen, hoeveel apen of olifanten zullen het MoMa of Mukha of Bozar bezetten?
.
Mag ik dan toch het onderscheid koesteren tussen de Don Giovanni van Wolfie en het gekrijs van katten die hun libido niet meer kunnen onderdrukken? Of een kind dat gelukzalig ligt te brabbelen. Kennis, cultuur en geheugen spelen toch nog ergens een rol. Nu duimen dat jonge Freddie het culturele kapitaal van zijn moeder – zelf kunstlerares en –criticus – kan verzilveren. Misschien wordt Freddie een zwarte zwaan, en zal ik mijn ongelijk moeten toegeven! (P)

woensdag 19 december 2007

MICHELANGELO ANTONIONI


Al zolang hij zich kon herinneren had K schrik van elektrische apparaten. Rust vond hij pas in zijn huis als alle stekkers waren uitgetrokken. Computer, lampen, radio of tv, als ze niet aanstonden zorgde K ervoor dat alle wisselspanning was afgesneden. Alleen de koelkast bleef een nachtmerrie, die viel niet onschadelijk te maken. Het zachte gezoem kon in zijn hoofd aanzwellen tot een verwoestende golf, vooral 's nachts als hij tevergeefs zijn gezicht in de kussens drukte. En fijne barstjes een puzzelmotief rond zijn schedel tekenden. Niet zozeer het geluid van die toestellen bezorgde K kopzorgen. Nee, zijn angst was van een andere, acutere orde. Hij was als de dood dat zo'n levend apparaat elk moment kon exploderen. In elke lamp zag hij de vuurbal. Een wekkerradio werd een tikkende tijdbom. Een fractie van een seconde, en de microgolfoven veranderde de keuken in een zwartgeblakerde oorlogszone.
.
(Geniet van de beruchte slotscene van Antonioni's magistrale film Zabriskie Point uit 1970. Een experimentele en geflopte Hollywoodfilm die in de eerste plaats een aanslag pleegt op ongebreidelde koopkracht.)

dinsdag 18 december 2007

THOMAS MANN


Vorige week werd op Canvas de film Death in Venice (her-)uitgezonden. Regisseur Luchino Visconti en een grootse Dirk Bogarde in de hoofdrol als componist Gustav Aschenbach; muziek van Gustav Mahler op wie volgens sommige bronnen het personage ook gebaseerd zou zijn. En voor de fotoliefhebbers, Germaine Greer heeft tevens een fotoreportage gemaakt waarin de jonge Tadzio – gespeeld door Bjorn Andresen – centraal wordt gesteld.

De film brengt me terug naar een grote liefde ten tijde van die hemelse periode aan de universitas. Niet zozeer de film op zich als wel de auteur van de novelle heeft jaren lang mijn interesse sterk geprikkeld. Germanisten zullen het niet graag horen, maar de grootste Duitse schrijver van de twintigste eeuw is niet Gunther Grass, maar deze Duitse burgerman, die met een verfijnde pen een harde streep trok doorheen die aristocratische cultuur waaruit hij zelf voortkwam. Van a-politieke, elitair schrijver groeide hij uit tot de beschermheer van de Duitse cultuur, zijn cultuur, de cultuur van Goethe en Schiller. Mann heeft veel kritiek moeten verdragen van zijn eigen kinderen en van zijn broer Heinrich Mann voor die conservatieve houding van zijn beginjaren. Zijn broer en zijn eigen kinderen waren wel sterk sociaal geëngageerd – met sterke sympathie voor het communisme. En dan die tovenaar zelf, de grootste van de hele familie, die enkel interesse had in de kunsten, in de aristocratische noden van het Pruisische burgerdom.

De novelle vormt het hoogtepunt (en eindpunt) in Manns visie op het Pruisisch-burgerlijk romantisme, een laatste blik op de romantische doodsverslaving waaraan menig kunstenaar zich bezondigd heeft. Een brug naar het leven dat als hopeloos verlangen ergens aan de horizon blijft hangen. De kunstenaar – in de persoon van Gustav Aschenbach – hunkert naar het leven, maar verkiest de isolatie in de eigen wereld. De wereld van het alledaagse leven blijft te gewoon, te vulgair. Hieraan wil de aristocratische kunstenaar niet toegeven. De ultieme schoonheid – een jongeling, een mens – wordt zo sterk gekoesterd dat Gustav Aschenbach de rol van toeschouwer blijft vervullen in plaats van actief op te treden om zijn ‘fantasie’ te redden van een mogelijke ondergang. Voor de kunstenaar is het toch reeds te laat: ziektekiemen hebben de overhand genomen in zijn lichaam (en geest). Aschenbach sterft, begeleid door het overbekende adagietto (sehr langsam) uit de vijfde symfonie van Gustav Mahler. Aschenbach moet sterven opdat de dwaze jongeling – Hans Castorp in De Toverberg – na een lange periode van vermeende ziekte naar het laagland kan terugkeren om zijn eigen noodlot temidden van het krijgsgewoel op zich te nemen. De zee wordt ingeruild voor de bergen. Zo vormt de novelle eigenlijk een tweeluik met de eigenlijke Nobelprijsroman De Toverberg.

“Ik heb gedroomd van de status des mensen, van zijn zinnig hoffelijk en van onderling respect vervulde gemeenschap, waarachter zich in de tempel het lugubere bloedmaal afspeelt. Waren ze soms zo hoffelijk en charmant voor elkaar, die zonnemensen, in het onuitgesproken besef van juist deze gruwel? Dan zouden ze een wel zeer subtiele en galante conclusie getrokken hebben. (...) Ik zal de dood trouw zijn in mijn hart, maar mij altijd scherp bewust blijven dat trouw aan de dood en het verleden niets dan boosaardigheid en duistere wellust en vijandschap jegens de mens, als zij ons denken en regeren bepaalt. De mens mag omwille van goedheid en liefde de dood geen heerschappij toestaan over zijn gedachten. En daarmee word ik wakker...” (De Toverberg)

De centrale vraag die gesteld moet worden is: Kan een kunstenaar, kan een filosoof, kan eender wie zich afzonderen van de maatschappij en zich enkel bezig houden met ‘zijn ding’? De twintigste eeuw heeft met Martin Heidegger een van de pijnlijkste voorbeelden van hoe het niet moet. Een groot filosoof. Niemand kan dat betwisten – ofwel ontkent men een groot deel van de twintigste-eeuwse kunst en filosofiegeschiedenis. Maar zijn houding en rol in het Duitsland onder het nationaal-socialisme is – om het licht uit te drukken – zeer twijfelachtig. Een voorbeeld van het absolute tegendeel hiervan vormen de kinderen van Thomas Mann die zich reeds in hun jeugdjaren verzet hebben tegen de aristocratisch Duitse cultuur die afstevende op dit groot fiasco genaamd Hitlerisme. Klaus Mann heeft het niet treffender kunnen verwoorden met zijn roman Mefisto.

Recenter speelde zich in Oostenrijk eenzelfde hetze af toen de extreem-rechtse Jörg Haider en zijn FPÖ aan de macht kwam. Kunstenaars trokken ten strijde tegen deze verrechtsing van Oostenrijk. Vooraan op de barricades stond Elfriede Jelinek. We moeten het echter niet zo ver gaan zoeken. Onze eigen Tom Lanoye laat zich ook graag zien op het politieke, maatschappelijke debat. Ook bij hem moet die rechtse partij(en) het ontgelden. En waar zijn al die andere Belgische kunstenaars, waar zijn die Belgische filosofen?

“Dat de geestelijke mens, de zogenaamde intellectueel, een grote fout, een zware zonde van nalatigheid begaat als hij de politieke en sociale problematiek van zijn tijd van de hand wijst, er vol minachting vanuit zijn hoge ivoren toren op neerziet, en zich koestert in de waan dat de cultuurmens kan zijn zonder het politieke in de idee van de cultuur mee te betrekken. Zulk een intellectueel weet nog niet, zoals wij weten, dat een cultuur heel dicht grenst aan barbarij als ze het politieke en sociale uit haar gezichtskring bant.” Aldus Thomas Mann in een redevoering tijdens de verkiezingscampagne voor F.D. Roosevelt.

De kunstenaar als oplichter. De laatste onafgewerkte roman van een groot schrijver... (P)

maandag 17 december 2007

ANTONIO MUÑOZ MOLINA


Het kost soms enorm veel moeite en energie om de zalige luiheid van de sofa om te ruilen voor een of andere culturele uitstap. Eigenlijk kan je ook gewoon lezen over eender welke vorm van activiteit. Zo gebeurt het dat er vele interessante dingen de revue passeren zonder dat we ze ooit gezien hebben. Mens, verhaal van een wonde, was er zo een. Vorig jaar liep er een tentoonstellingsproject doorheen de Leuvense binnenstad, waarbij het accent vooral niet lag op de religieuze kant van de zaak. Hoewel het wel vanuit kerkelijke middens gesteund werd.

Niet de religie maar de mens stond centraal. In al zijn kwetsbaarheid, in al zijn lijden. Voor wie het niet graag hoort: dit is het centrale beeld in het christelijk geloof. De mens in zijn naaktheid en nietigheid. De mens die echter niet overheerst wordt door een almachtige godheid, maar door Iemand die zich als mens onder de mensen heeft bewogen. Niet om zich op te trekken aan alle miserie die er rondom hem gebeurt, maar juist om zich totaal te laten vernederen. Geen almachtig godsbeeld in het christendom – al hebben sommigen het ervan gemaakt – maar een radicaal kwetsbare God, die zich laat raken door het lijden. Hoe onverenigbaar is dit beeld met de vele oorlogen die gevochten werden in naam van deze grote mislukkeling? Die zich daarenboven liet kruisigen!

Het verwondert mezelf steeds meer dat bij het naderen van deze eindejaarsperiode, het gevoel met de tijd steeds zwaarder wordt. In plaats van licht en warmte overheerst vaak een verduisterde gemoedstoestand, waarin de geest lijkt te verdwalen in nietigheden en nostalgie. 'Het is juist nu, nu de afstanden kleiner zijn geworden, dat we ons steeds verder van huis voelen.' Verder van huis, als een vreemdeling ronddwalen, nergens een thuis vinden, nergens rust. Geen vrede, ook niet met zichzelf. Ik weet nog steeds niet hoe ik bij de roman van de Spaanse Antonio Muñoz Molina terecht kwam, maar zijn Sefarad. Het boek der ballingen is waarlijk wonderbaarlijk. Zowel door de onverhoedse wijze waarop de roman zich aan mijn oog opdrong – ik moet de titel ooit om een of andere duistere reden opgeschreven hebben in mijn agenda – als door zijn inhoud.

De gekwetste mens, ontheemd en verloren: 'Wie een verhaal verzint heeft de ijdele overtuiging dat hij zich meester maakt van de plaatsen, voorwerpen en mensen waar hij over schrijft; in mijn werkkamer, onder de lamp die licht werpt om mijn handen, het toetsenbord, de muis, (...), krijg ik maar al te vaak het gevoel dat niets van wat ik verzin of me herinner buiten mij en buiten deze afgesloten ruimte bestaat.' Franz Kafka en Primo Levi kruisen de levens van andere, fictieve ballingen. Sociaal en emotioneel losgerukt uit de o zo vertrouwde omgeving die eens de zijne was. Zoals ieder van ons zich buitengesloten kan voelen uit zijn leven wanneer hij getroffen wordt door ziekte, ongeluk, (on-)beantwoorde liefde.

Smaken verschillen, ik weet het. Enkele jaren geleden, in 2004, hernam de Nationale koninklijke opera La Monnaie/De Munt de prachtige uitvoering van Monteverdi’s opera Il ritorno d’Ullisse door de Zuid-Afrikaan William Kentridge. Het decor beeldde een levensgrote poppenkast uit. Een schets zie je rechts. De zangers moesten ditmaal geen uitdrukking geven aan hun personage; die rol was weggelegd voor de poppen die zij droegen. Een heel eenvoudige en vrij letterlijke enscenering van het verhaal (en de achterliggende filosofie). De mens die een speelbal is van de tijd, het lot en vooral de liefde... Maar er niet aan ten onder gaat!

Sterfelijk ben ik, gemaakt als mens:
Het minste kwelt me, een ademtocht knakt me.
Hard is de strijd tegen de tijd die me voortbrengt.
(...)
Sterfelijk ben ik, gemaakt als mens:
Vergeefs zoek ik een veilig heenkomen,
Want mijn frêle leven is een speelbal in handen van het lot.
(...)
Sterfelijk ben ik, gemaakt als mens:
De bloeiende jaren van mijn kortstondige jeugd
Worden de tirannieke god van de Liefde geofferd.
(...)
Waarlijk armzalig ben ik, gemaakt als mens:
Vertrouwen op blinden en kreupelen is toch een zotheid.
.
Een sterfelijk ding zijn we, speelbal van zo veel krachten waarop we geen vat krijgen. Kan kunst de wereld redden? Misschien niet. Maar één mens redden is al een overwinning. (P)

zondag 16 december 2007

WALT DISNEY


Zwarte Vijvers is in de wolken. Straks toont Eén een absolute Disney-klassieker. Onvoorstelbaar hoe Dumbo uit 1941 aansluit bij de actualiteit: tijdens de montage verlieten hopen tekenaars stakend de Disneystudio's. Hetzelfde zien we vandaag gebeuren in Hollywood. Scenaristen hebben al weken de pen neergelegd en het komende tv-seizoen oogt op bepaalde zenders bijzonder kaal. Disney stond begin jaren 40 op de rand van het faillissement. Dat had te maken met gigantische investeringen in nieuwe studio's. Bovendien was Pinocchio hopeloos geflopt en het geniale, maar uitermate bevreemdende Fantasia brak nog minder harten en potten. Dat is ergens te begrijpen als je elke verhaallijn overboord gooit, maar het neemt niet weg dat Fantasia enkele decennia later met open armen werd ontvangen door de hippiegeneratie. Niet verwonderlijk natuurlijk, want de muzikale film is een hallucinogene trip van heb je me daar.

Het bitterzoete verhaal van Dumbo is genoegzaam bekend. Jumbo Jr. wordt door ooievaars afgeleverd. Maar moeder Natuur had blijkbaar een mindere dag: het baby-olifantje zit opgezadeld met gigantische oren en wordt slachtoffer van pijnlijke pesterijen en vernederingen. Gelukkig is er zijn beste vriend, het muisje Timothy, die hem als manager naar de nok van het circus katapulteert. Ook de film werd een succesverhaal, ondanks het kleine budget dat Disney investeerde. Om de kosten toch maar te drukken werd overgeschakeld op waterverf en de film klokt af op nauwelijks een uur. Daar staat tegenover dat geen geld werd gespaard voor uitvoerige research. De animators haalden zelfs twee levensechte olifanten in de studio om het gedrag en de gelaatsuitdrukkingen van de protagonisten optimaal te kunnen bestuderen.

Ondanks het succes lokt Dumbo ook vandaag nog controverse uit. Let op de schrijnende scene waarin het olifantje dronken wordt gevoerd. Wat volgt is een hallucinante trein van roze soortgenoten. Volgens puriteinse ouders hing Disney hier letterlijk en figuurlijk een te rooskleurig en onschuldig beeld op van zatlapperij. Hou je oren ook open voor enkele inside jokes. Als Timothy zijn vriend troost met de gevleugelde woorden 'Lots of people with big ears are famous!' doelt het muisje niet alleen op toenmalige Hollywoodster Clark Gable. Ook Walt Disney zelf had serieuze flappers.

zaterdag 15 december 2007

AMOS OZ


'Bij ons in Jeruzalem liep je altijd een beetje zoals bij een begrafenis, of zoals wanneer je te laat binnenkomt bij een concert: eerst zette je de punt van je schoen neer en beproefde voorzichtig het oppervlak. En als je je voet eenmaal had neergezet, maakte je geen haast om hem te verplaatsen: na tweeduizend jaar hadden we vaste voet gekregen in Jeruzalem, dat zouden we niet zo snel meer prijsgeven. Als we onze voet zouden optillen, zou er meteen iemand anders komen om ons stukje grond van ons af te pakken...' Amos Oz, Een verhaal van liefde en duisternis.

Weinig toeristen weten het, maar de daken van het oude Jeruzalem vormen een stratenplan op zich. Met een beetje moed bereik je een onbekende wereld, onzichtbaar vanaf de smalle steegjes. Deze foto nam ik net voor een woedende eigenaar me van zijn dak schreeuwde. 'Hadden we niet duizenden jaren lang zwaar moeten boeten voor onze lichtzinnigheid, waren we niet telkens weer in handen gevallen van de vijand doordat we onze voet hadden neergezet zonder eerst te kijken waar hij neerkwam.'

vrijdag 14 december 2007

JOSEPH CANTELOUBE


Gisteren streek het boeken- en praatprogramma Uitgelezen voor het eerst neer in Leuven. In het auditorium van Bibliotheek Tweebronnen wikte en woog een panel drie recente Britse romans, aangevuurd door moderatrice Fien Sabbe. Veerle Dobbelaere (actrice), Jos Geysels (ex-politicus), Anna Luyten (journaliste) en Rick De Leeuw (gevoelige rocker) bladerden de voorbije weken door de laatste romans van Jonathan Coe, Nick Hornby en Ian McEwan. Tussen het gekeuvel en gesnater door verzorgde De Leeuw met zijn zijn vaste compaan Jan Hautekiet een liveset. Ik ben geen fan van de Nederlandse zanger, maar het werkte wonderwel. Ze brachten nummers die volgend jaar op cd moeten verschijnen.

Maar Zwarte Vijvers was in de eerste plaats natuurlijk gekomen voor de boeken. Niet toevallig werd Aan Chesil Beach op het einde besproken. Het volledige panel was het eens over de genialiteit van deze korte en gevoelige roman die herhaaldelijk werd vergeleken met kamermuziek. Smak van Hornby bekoorde maar half, maar totaal vernietigend waren de vier veellezers voor De regen voor hij valt van Coe. Met pijn in het hart, want Luyten en Geysels bleken grote fan van eerdere romans als The Rotters' Club en The House of Sleep. Luyten vermoedde dat de Engelse schrijver gewoon een oud filmscenario had herwerkt. Dobbelaere had kritiek op de foto's die in het boek een hoofdrol spelen. De lezer werd volgens haar overstelpt met visuele non-informatie. En De Leeuw ergerde zich dood aan stilistische onzinnen die schreeuwden om eindredactie met de schaar.

Waarom dan toch stilstaan bij De regen voor hij valt? Omdat negatieve kritiek ook een averechts effect kan hebben. Heeft de briljante auteur dan echt overhaast een gehandicapt boek de wereld in gestuurd? Onmogelijk toch? Bovendien zorgde de vroegere voorzitter van Agalev ook voor een positieve noot. Hij verwees naar de culturele eruditie van Jonathan Coe, want blijkbaar was de schrijver in een vroeger leven muziekrecensent. Ergens in de roman was Geysels een verwijzing naar Chants d'Auvergne opgevallen. Klassieke muziek die hij onmiddellijk in huis had gehaald en een tip waarvoor hij Coe bijzonder erkentelijk was.

Die terloopse opmerking is natuurlijk Gefundeness Fressen voor Zwarte Vijvers. Chants d'Auvergne is een liederencyclus gecomponeerd door Joseph Canteloube, met een glansrol voor de sopraan. Canteloube schreef in de eerste helft van de vorige eeuw vijf boeken met volksliederen uit zijn geboortestreek, de Auvergne. Het zijn melancholische en speelse liedjes van de plattelandsbevolking, over herders en herderinnetjes, gezongen in het Occitaans. Chants is het bekendste werk van deze componist die trouwens ook een organisatie stichtte om zijn Auvergne te promoten. Dat Canteloube zijn liefde voor eigen bloed en bodem wel bijzonder ernstig nam, bleek tijdens de Tweede Wereldoorlog. In 1941 sloot hij zich in alle politieke naïviteit aan bij de fascistische Vichy-regering. Het houdt ons niet tegen de volgende dagen op klopjacht te gaan naar deze aangebrande folkmuziek, waarschijnlijk in de recente en spotgoedkope versie van Naxos. (samples)

donderdag 13 december 2007

RED HOT + LISBON


Eerste zindruk. Je kan dat zo hebben, tijdens het grasduinen in de boekhandel. Wat al vlug uitloopt op een uurtje of meer... Soms een beetje frustrerend door het steeds wederkerend besef dat dit nooit allemaal gelezen kan worden, maar toch niet kunnen wegblijven. Boeken bekijken, betasten, opsnuiven. Een heroïneverslaafde is er soms niets tegen. Hier en daar een titel die je aandacht trekt of juist afstoot, en dan die eerste meeslepende regel(s). Eentje die me tot nu toe het meest bijbleef, is deze van W.F. Hermans: 'Als Clemens bij uitzondering eerder uit z’n bed kwam dan Sita, ging hij naar de keuken om thee te zetten en terwijl hij wachtte tot het water kookte, dacht hij: Ik ben toch eigenlijk een goed mens, dat ik haar niet vergiftig.'

Vandaag weer zo’n boek. Fado. De tranen van de Taag. De titel alleen al. Paul Van Nevel verwees er al naar in zijn boek over Lissabon. Maar die openingszin, onweerstaanbaar: 'Pas als je ouder wordt, besef je dat een argeloze ontmoeting kan ontsporen tot wat liefde wordt genoemd, erger nog: tot passie. Passie die kan uitmonden in een noodlot dat het verdere verloop van het leven determineert. Het lot dat niet jou achtervolgt, maar dat je zelf najaagt, zonder verweer.' Het overvalt je, valt je te binnen alsof er geen scheiding meer is tussen buiten en binnen, alsof het eigen lichaam geen barrière meer vormt tussen het andere en het eigene. En de onvermijdelijke verwijzing naar die grote Portugese dichter. August Willemsen, de grote vertaler van Pessoa’s werk, verwoordde het eens als volgt: 'Indien er, sinds Camões, één Portugese dichter is geweest voor wie het de moeite loont Portugees te leren, is het Fernando Pessoa.'

Ik hoop dat ik me al oud genoeg mag noemen om dat besef te mogen ervaren. Lissabon, Pessoa, Lissabon, Saramago, Lissabon, Mercier – nog altijd niet vertaald in het Portugees! –, Lissabon... Geen liefde op het eerste gezicht. Boeken kunnen een sfeer beschrijven, maar missen de geur, het geluid, de schoonheid. De stad laat het niet toe er zomaar, vrijblijvend in op te gaan. Je moet ze voelen, bewandelen, opsnuiven, beluisteren, beleven. Een surplus bij het ruime aanbod van de Portugese literatuur is haar muziek. En misschien ligt hier ook een extra motivatie om Portugees te leren: Fado.

Niet de commerciële gekte van de 'rue des Bouchers', maar de kleine straten van het Bairro Alto zijn het decor van één van de typische Portugese klanken. De geuren van koffie, Bacalhau, porto. In de verte de Taag, de poort naar de wereld. En de klanken van de Saudade natuurlijk. Weemoed is een te magere vertaling voor het woord. Men zegt zelfs dat enkel Portugezen de ware betekenis van het woord kunnen vatten. Misschien kan muziek buitenstaanders op het spoor brengen. In het kader van de Europalia-expositie Portugal. De wereld rond, treedt volgende maand fadozangeres Mafalda Arnauth op in het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel. De tentoonstelling zelf valt een beetje tegen. Misschien waren de verwachtingen te hoog gesteld? Hier en daar werd de tentoonstelling in Bozar aangevuld met eigen werken, aangezien niet de hele expositie tot in Brussel is geraakt.

Een andere klank wordt geleverd door Onda Sonora: Red Hot + Lisbon, dat zichzelf omschrijft als een muzikale reis doorheen tijd en oceanen, om de invloeden van de Portugese muziek op andere culturen op te sporen. Doorheen muziek wil de Red Hot organisatie de wereld bewust maken van de Aids-problematiek en fondsen verwerven ter ondersteuning van onderzoek en onderwijs. Traditionele Portugese liederen bewerkt door enkele bekende en minder bekende namen. Fado met beat, voor het andere nachtleven aan de oevers van de Tejo. Trouwens, als je toch eens in Lissabon bent, vergeet dan niet de overkant van de Taag te verkennen – met boot of over de Salazarbrug. Aan de oevers van de majestueuze rivier bevinden zich namelijk enkele uitstekende restaurantjes – Ponto final of Atira te a o rio – met een fantastisch zicht over de oude stad. Bij zonsondergang aan het water, uitkijkend over een heerlijke stad. Het decor van een geslaagd etentje? (P)

woensdag 12 december 2007

ONTAYSO


Vorige week stierf Karlheinz Stockhausen. De Keulse componist was een provocateur, dat is het minste wat je kan zeggen. Een van zijn laatste composities was een stuk voor strijkkwartet. Niks aan de hand, ware het niet dat hij de muzikanten in helikopters boven Amsterdam liet cirkelen. In de concertzaal zorgde hij voor een livemix, schroefgeluiden incluis. Zwarte Vijvers heeft ooit wel eens cd's van de componist in huis gehaald, maar ze bleven meestal ongespeeld. Stockhausen verstond de kunst om je katten de gordijnen in te jagen.

Mijn lichte afkeer van deze Duitse goeroe heeft misschien vooral te maken met zijn ongeliktheid. Stockhausen zag zichzelf graag als pionier van de elektronische klassieke muziek, maar vergat in zijn onstuimigheid wel eens te vermelden dat hij de mosterd haalde bij onze Karel Goeyvaerts (gestorven in 1993). Als student las ik ooit een interview met de Antwerpse componist. Ik herinner me passages die getuigden van onverholen rancune. Want Stockhausen verstond ook de kunst om met alle eer te gaan lopen. Nochtans was er aanvankelijk geen vuiltje aan de lucht: in 1953 doken de twee vrienden samen de studio's van WDR in. Een legendarisch moment, want ze fabriceerden voor het eerst muziek die geproduceerd werd via elektronische generatoren. Enkele jaren later zou Goeyvaerts tijdelijk stoppen met componeren. Nadat hij zijn stempel had gedrukt op een hele generatie jonge avant-gardisten.

De composities van Stockhausen werden almaar megalomaner. Tot hij zich Wagneriaanse, zeg gerust kosmische, proporties begon aan te meten. Die sieben Tage der Woche (ook wel Licht genoemd) bestaat uit avondvullende opera's. Eentje voor elke dag van de week. Van 1977 tot 2005 zou hij aan dit project sleutelen. Daarna kwam hij naar buiten met een al even hoogmoedige cyclus: Klang. Die bevat muziek voor de 24 uren van de dag, in 24 composities met telkens een wisselende bezetting.

Zopas ontdekte ik het sublieme Ontayso. Ik weet niet of dit ambitieuze elektronicacollectief rechtstreeks is beïnvloed door de compost van Stockhausen. Ik weet wel dat ze volledig - bewust of onbewust - in zijn voetsporen treden. Onlangs legden ze de laatste hand aan hun lichtjes fantastische boxset 24 Hours. Elke cd bevat een uur magische muziek. Music non stop, voor elk uur van de dag. Ontayso zijn onder anderen de Mexicaanse Esther Santoyo en de Belg Koen Lybaert. Naast clicks, drones, mierzoete ambient en dubby melodieën, produceren ze ook gracieuze visuals en video's. In elke track worden trouwens veldopnames verwerkt, opgenomen in hun Kempische thuisbasis Geel, op dat uur van de dag. Voor wie minder tijd heeft, verscheen enkele weken geleden Selected Work from The 24 Hour Box. Ik ben al ettelijke etmalen verslaafd aan Ontayso's warme en bezwerende ambient. En wat meer is: ook de katten worden er muisstil van.

dinsdag 11 december 2007

JACKSON POLLOCK


Wat je zelf doet, doe je meestal beter. Meestal: http://www.jacksonpollock.org/

maandag 10 december 2007

PÉTER FORGÁCS


Het oog van Zwarte Vijvers viel deze week op de essaybundel De kunst van Péter Forgács. De ondertitel luidt: Erasmusprijs 2007. Het is een recent boekje (Uitgeverij Balans), want nog maar twee weken geleden ontving de Hongaarse kunstenaar de bewuste prijs uit handen van de Nederlandse Prins Willem Alexander. De geldsom van 150.000 euro wordt jaarlijks toegekend aan een Europeaan die een unieke bijdrage heeft geleverd op cultureel, sociaal of sociaal-wetenschappelijk gebied. Ik had eerlijk gezegd nog nooit van de Hongaar gehoord.

De bundel onder redactie van Max Sparreboom geeft een mooie introductie tot het werk van de 'regisseur'. Maar hoe word je wijnkenner zonder ooit een slok in je mond te walsen? De lectuur van De kunst van Péter Forgács gaf me een soortgelijk gevoel. Zijn films zul je niet snel in de filmzaal zien - eerder zelfs in een museale context -, maar de bijdragen van onder anderen Peter Delpeut en Ernst van Alphen scherpen zeker je appetijt aan. En hoewel sommige auteurs een film tot op het been dissecteren, kan natuurlijk niks tippen aan the real thing.

Forgács is een mediakunstenaar die home movies verzamelt in zijn thuisland. Zijn belangstelling bestrijkt vooral de periode 1930 tot 1960, een woelige episode in de Europese geschiedenis. De amateuristische familiefilmpjes die hij van de vergetelheid redt, assembleert en manipuleert hij tot aangrijpende documenten, met vertraagde beelden en bezwerende soundtracks. De Spaanse Burgeroorlog, de Holocaust, de communistische periode in Hongarije, schrijnende volksverhuizingen, onmenselijke executies... Het komt allemaal aan bod in de kunstwerken van Forgács. Maar altijd op de achtergrond. Want in elke bijdrage in de bundel wordt het herhaald: familiefilmpjes stellen uiteindelijk maar één thema centraal, namelijk huiselijk geluk. Forgács gaat op zoek naar de blinde vlekken. Wat niet wordt getoond, brengt hij aan het licht. Als kijker weet je meer dan de protagonisten van de filmpjes. We hebben de toekomst gezien. De Hongaar creëert zo een ondraaglijke spanningsboog.

In zijn compilaties ben je getuige van anonieme verjaardagsfeestjes, uitstapjes, gekkebekkentrekkerij, de dochter op de schommel... En dat is niet alleen typisch voor álle home movies, maar zeker voor de familiefilms uit het midden van de vorige eeuw. De amateurfilmers waren natuurlijk sowieso bevoorrecht. Je moest al over een fortuin beschikken om een camera in huis te kunnen halen. Maar zeker als je je geschiedenis kent, lijkt het wel of de rijke burgerij haar ogen en camera afwendde van de ellende die buiten de voordeur woedde. De bourgeoisie sloot zich op in een cocon, maar telkens weet Forgács de kijker te herinneren aan de wereldbrand. Door veelzeggende data of een summiere, zakelijke toelichting toe te voegen. Heel aangrijpend gebeurt dit bijvoorbeeld in Maalstroom, met filmpjes uit het alledaagse leven van de Joodse familie Peereboom, gemaakt door de zoon des huizes:

'De bijna laatste beelden van Maalstroom tonen een huiselijk tafereel dat baadt in het gouden licht van een Hollandse meester. Max steekt een pijp op, terwijl zijn vrouw en haar stiefmoeder in de weer zijn met verstelwerk; het ziet er heel behaaglijk uit, er is koffie, de kinderen ravotten en er lijkt vakantie in de lucht te hangen. Dan blijkt dat je getuige bent van de aandachtige voorbereidingen voor de ophanden zijnde deportatie naar Auschwitz en het gaat door je ziel.' (enkele mooie fragmenten uit The Maelstrom onderaan deze pagina)

zondag 9 december 2007

ELISABETH EYBERS


Deze week werd de dichteres Elisabeth Eybers begraven. Hoewel de Zuid-Afrikaanse in de jaren 60 naar Amsterdam verhuisde, bleef ze in haar moedertaal schrijven. In haar geboorteland werd ze gerekend tot de 'Dertigers', een verzameling dichters die een vernieuwing van de Zuid-Afrikaanse poëtica voorstonden. De poëzie van Eybers valt op door haar persoonlijke karakter. Ze getuigt onder andere van religieuze twijfels en vooral in haar laatste gedichten vormen alledaagse gebeurtenissen aanleiding tot filosofische reflectie. Guus Middag verwoordde twee jaar geleden in NRC hoe het voelt als je je onderdompelt in haar Afrikaans: 'Wat lees ik eigenlijk als ik Eybers lees? Al die bekend klinkende of licht afwijkende of juist volledig onbekende woorden dwingen tot woord voor woord lezen. Dat verhoogt de aandacht, en het geeft een prettige ervaring van vervreemding, maar het maakt tegelijk ook onzeker. Het kan niet anders of er is veel in deze gedichten dat mij ontgaat.' Eybers werd 92. Als eerbetoon lezen we in stilte het toegankelijke, melancholische Eerste Liefde:


EERSTE LIEFDE

Ons liefde het gesterf met die oggendstond,
En ons het haar begrawe, bleek en stom;
teer lentegras en geurige voorjaarsgrond
bedek haar, sonder smuk van krans of blom.

Onthou jy haar?... Sy was tingerig-fyn,
met vingers slank en lig, haar stem was sag,
en haar blou wonder-oë vreemd en rein.
Haar dood was vreedsaam, sonder rougeklag.

Ek mag nie om haar ween: haar stil vertrek
was beter as 'n kwynende bestaan
- maar, ag, ek wonder of jy ooit, soos ek,
'n oomblik by haar graf in mym'ring staan...

zaterdag 8 december 2007

WIM DELVOYE


Tot 6 januari presenteert het Casino van Luxemburg een retrospectieve van Wim Delvoye. Het Casino out zich steeds meer als een expositieruimte voor hedendaagse kunst en in het kader van Luxemburg Culturele Hoofdstad 2007 haalde het een controversiële naam in huis. Wim Delvoye gunt ons in de 17 zalen van het Casino een terugblik op zeven jaar Cloaca. Niet alleen duwt hij ons met de neus op zeven generaties van zijn strontmachine, van het allereerste rudimentaire prototype tot de gestroomlijnde Cloaca New and Improved. Ook liggen ontelbare sketches uitgestald, is er een kamer gevuld met elektronische en gedetailleerd uitgewerkte Cloaca-poorten, en loop je op de eerste verdieping tegen een minimalistische muur van vacuüm verpakte strontjes. Kak is er in veel soorten, dat is het eerste wat opvalt. Je vraagt je bovendien af of de museumshop nog bij de tentoonstelling hoort, want de bevallige winkeljuffrouw verkoopt al even ingenieuze en originele gadgets: van het zachte Cloaca-toiletpapier tot een Wim Delvoye action man. Delvoye profileert zich als een merknaam. Maar met een ferme knipoog.

De kunst van Delvoye zou cynisch zijn. Zoals het werk van Damien Hirst of Jeff Koons. Ze zou uit zijn op snel geldgewin en de kunstwereld een poepje laten ruiken. Het leidt geen twijfel dat de Gentenaar graag bepaalde marktmechanismen van het artistieke establishment in zijn hemd zet. Maar Delvoye vergroot de commercie van kunst tot het extreme uit, zodat hij eigenlijk aan dat doel voorbijschiet. Hier is geen zure criticaster aan het woord, maar een intellectuele bon-vivant. In het Warner Bros-logo verschijnt plots de naam van de kunstenaar. De barokke letters van Coca Cola slingeren zich naar Cloaca. Tv-commercials verleiden je de producten van Cloaca in huis te halen. Want jij wil toch ook hip zijn? Meneer Proper wordt de spreekbuis van een machine die uitwerpselen produceert, aan de lopende band. Je kan het alleen maar ironisch opnemen. Het atelier van Delvoye is een grote speeltuin. En wat muffe kunsthistorici er van denken? Het zal Delvoye worst wezen.

In het universum van Delvoye geldt maar één spelregel: enthousiasme. Al dan niet gespeeld naïef. Dat is ook nodig als een bevlogen kunstenaar jaren collaboreert met gortdroge biologen, chemici en ingenieurs. Om te komen tot een levenswerk: de Cloaca is een perfecte replica van het menselijke spijsverteringsstelsel geworden. Zeker de nieuwe generatie. En de stront die hij produceert is niet van authentieke te onderscheiden, zo vertelt één van de talrijke geprojecteerde documentaires ons. Het fragment komt uit een reportage van het BBC-programma Omnibus. Het is aandoenlijk om te zien hoe Delvoye zijn machine de duurste pralines voedert. Tot hij (of zij) begint te kokhalzen en alles uitrochelt. Niks menselijk is de Cloaca vreemd. En wat het apparaat eigenlijk moet symboliseren? Vakliteratuur zal waarschijnlijk in wollige termen uitweiden over een aanklacht tegen moderne kunst die shit produceert. Of over een metafoor voor onze consumptie- en afvalmaatschappij. Hell! Face it: de Cloaca is gewoon een briljant en poëtisch onding. Een nutteloze en onbetaalbare robot die produceert wat we liefst zo snel mogelijk wegsjassen. Welk bedrijf werkt jaren aan een rekenmachine met dyscalculie? Welke firma pakt uit met een GPS die stottert? NV Wim Delvoye verstaat de kunst.

vrijdag 7 december 2007

I. M. PEI


Een van de mooiste Belgische kunstwerken van de laatste halve eeuw vind ik de minivoetbalgoals van Wim Delvoye. Volledig in de surrealistische traditie van het strijkijzer van Man Ray en de schilderijen van Magritte, zet Delvoye onze wereld voor schut. Zo maakt hij betonmolens in Delftsblauw porselein, tatoeëert varkens of transformeert simpele spades tot schitterende wapenschilden. Water en vuur verenigt de Gentenaar ook in zijn goals: de netten vervangt hij door sublieme glas-in-loodramen. Het is een briljante vondst die vraagt om een doelman met stalen zenuwen. Het verwondert me dan ook dat de kunstenaar zoveel kritiek kreeg voor zijn pièce de résistance: de fameuze Cloaca. Zijn kakmachine werd neergesabeld als zijnde - excuseer me voor de woorden - 'plat' en 'zonder diepgang'. Dat is jammer, want een tentoonstelling in Luxemburg bewijst dat we Delvoye moeten koesteren.

Eerlijk is eerlijk: naar Luxemburg rijd je niet alleen om enkele kunstwerken. Je wil ook de stad eens bezoeken, want je komt tot de vaststelling dat je daar de voorbije 35 jaar nooit toe kwam. Dat wordt alvast een lichte tegenvaller. De hoofdstad heeft - enkele oude vestingsmuren en fraaie panorama's niet te na gesproken - weinig te bieden. En bij een snerpende wind de binnenstad verkennen, maakt een mens niet gelukkiger. Bovendien bega je de vergissing vol goede moed koers te zetten naar de kleurloze Kirchberg. Verscholen tussen kantoorgebouwen van de Europese Unie ligt het recente MUDAM. Dit museum opende in 2006 en ambieert het nieuwe uithangbord van de stad te worden, maar andermaal eerlijk is eerlijk: het 'SMAK' van Luxemburg maakt in al zijn moderniteit een oubollige indruk.

De Chinees-Amerikaanse architect Ieoh Ming Pei, ook de bedenker van de glazen piramide van het Louvre, ontwierp een gebouw dat naadloos aansluit bij de omgeving. Het Musée d'Art Moderne Grand-Duc Jean geurt tegelijk fonkelnieuw en kitscherig banaal. Wel geslaagd is de schitterende lichtinval, maar voor de rest ademt de constructie meer verleden dan toekomst. Vermijd vooral het café en de museumshop. De smaakloze middenstand regeert het land. Je kent het: wel willen - en vooral: de middelen hebben - maar niet kunnen. Bovendien wordt al snel duidelijk dat je aan het verkeerde adres bent. De centrale hall toont dan wel een turbocloaca, en op de eerste verdieping stuit je op Delvoye's schitterende glas-in-loodramen met pornografische beelden, maar voor de echte Cloaca-retrospectieve moet je in het Casino aan de rand van de oude stad zijn. (wordt vervolgd)

donderdag 6 december 2007

INGMAR HEYTZE


Morgen zou ik een boompje willen opzetten over kak. Maar eerst: poëzie. Enkele jaren geleden verscheen van Ingmar Heytze de verzamelbundel Alle Goeds, bij uitgeverij Podium. We zouden er in eerste instantie misschien onze neus voor ophalen, ware het niet dat niemand minder dan Gerrit Komrij voorziet in een voorwoord. Komt daar nog bij dat de chroniqueur van de gevleugelde woorden behoorlijk lovend uit de hoek komt. Dat is opvallend, want de gedichten van deze 37-jarige Utrechtenaar zijn allesbehalve conventioneel. Heytze haalt de volledige literaire canon door de mangel. Hij parodieert. Hij persifleert. En vooral: hij schoffeert. Wat de Dewaele Brothers zijn voor de moderne popmuziek, is Heytze voor onaantastbaar gewaande belletrie.

Komrij: 'De hele rimram waar de poëzie eeuwen om draaide wordt tevoorschijn gehaald - en zie, Ingmar Heytze doet alsof zijn neus bloedt en begint opnieuw... Het resultaat is entertainment, helder - wat willen we meer?' Soms leidt dit tot verrassend diepgravende gedichten. Maar evengoed vermaalt Heytze het beroemde en lieflijke Zie je ik hou van je van Herman Gorter tot: Hoor eens ik haat je. Als opstapje naar morgen, geef ik zijn remix van een Nederlandse klassieker mee. Eerst het kapot gebloemleesde Jonge sla van Rutger Kopland. Daarna de versie van Heytze.


JONGE SLA

Alles kan ik verdragen,
het verdorren van bonen,
stervende bloemen, het hoekje
aardappelen, kan ik met droge ogen
zien rooien, daar ben ik
werkelijk hard in.

Maar jonge sla in september,
net geplant, slap nog,
in vochtige bedjes, nee.


WARME STRONT

Ik kan een hoop hebbe,
modder op me pijpe,
kots op straat, een portiek met
naalde stamp ik met droge oge
doorheen, daar ben ik
werkelijk hard in.

Maar hondenstront in oktober,
net gelegd, warm nog,
onder me zole, nee!

woensdag 5 december 2007

JENS JONSSON


Het Leuvense kunstencentrum STUK is deze week decor voor het Kortfilmfestival. En als je het programmakrantje doorneemt, val je achterover van het aanbod. Zeven dagen lang, van twee tot middernacht, presenteert het festival de relevantste 'shorts' van het moment. Naast allerlei competities en awards, werd ook plaats voorzien voor thematische blokjes als 'Kortfilms for kids', 'Pixar Shorts' en 'Meet The Swedes'. Kortfilms zijn een vrijplaats voor cinematografische experimenten. Met beperkte middelen en veel branie creëren vooral jonge cineasten hun eigen filmtaal. Het levert soms parels op die dan hopelijk de springplank vormen naar een eerste langspeelfilm.

Een naam die ik alvast heb aangekruist, is die van de veelbelovende Jens Jonsson. Op heel korte tijd fabriceerde deze 33-jarige Zweed een rits bekroonde kortfilms. Hij is op dit moment een van de succesvolste regisseurs uit Ikea-land en pakt volgend jaar uit met zijn eerste langspeelfilm: The King of Ping Pong. Donderdag om 20u30 stelt hij in hoogsteigen persoon in Cinemazed een selectie uit zijn oeuvre voor. Op het programma staan de in Berlijn met een Zilveren Beer bekroonde Brother Of Mine en K-G for Better or for Worse, die in Cannes de Zilveren Cinéfondation wegkaapte. Daarnaast kijk ik vooral uit naar zijn A Changed Man, een weemoedig portret van een man die zich tijdens een schoolreünie niet echt lekker voelt. Zelfs talloze Zweedse kranten staan bij deze avond stil: Jens Jonssons kortfilmer visas i en egen sektion på kortfilmsfestivalen i Leuven i Belgien i nästa vecka. Dessutom finns hans senaste kortfilm "Linerboard" med i den stora tävlingen. De övriga av hans filmer som visas är "K-G i nöd och lust", "Bror min", "Spaden", "A changed man" och "Utvecklingssamtal".

Een dag later verplicht het festival je bijna om terug te keren, want in de sfeervolle festivallounge zal Kristofer Ström een unieke performance verzorgen. Deze jonge kunstenaar maakt niet alleen ambientachtige folkmuziek. Hij is bovendien illustrator en raakte vorig jaar plots heel bekend met een naïeve, maar intrigerende videoclip voor het Zweedse elektronica-duo Minilogue. Hij zal vrijdag om 21u zijn eigen whiteboard animaties van geluidslandschappen voorzien. Geïmproviseerd, ritmisch en zoals hij zelf in de festivalkrant toelicht, met 'een aantal effectenpedaaltjes om de ervaring compleet te maken.' Bovendien: gratis.

dinsdag 4 december 2007

PAUL VAN NEVEL


“Uw ogen, mijn liefste, wedijveren met de zon in schoonheid en in helderheid; de mijne daarentegen zijn vervuld van zo’n verrukking dat zij in tranen smelten wanneer zij de uwe ontmoeten.” Dit zijn woorden van Luis de Camões, een van Portugals grote dichters. Zijn epos Os Lusiadas is niet alleen de bakermat van de Lusitaanse poëzie, maar ook van het Portugese zelfbewustzijn. Portugese ogen zijn niet gericht op het vasteland, maar over de oceaan heen op andere horizonten en culturen. En waarop is ónze blik gericht? Dat is de eerste vraag die in mij opkomt bij het lezen van dit citaat uit het rijke anekdotische boek Dertig jaar verslaafd aan Lissabon van Paul Van Nevel. Misschien is de zoektocht naar een antwoord op deze vraag vandaag de dag niet zo misplaatst. Probeer het eens.

In een ver en rijk verleden stonden onze gewesten – de toenmalig Zuidelijke Nederlanden welteverstaan – in het middelpunt van de Europese belangstelling. Niet met de hoofdstad van Europa, maar met de twee handelsmetropolen Antwerpen en Brugge. Meestal wordt hierbij onmiddellijk en uitsluitend gedacht aan de schilderkunst, die in de vorm van de Vlaamse Primitieven een groot aanzien genoot. Toevallig ook in Portugal. Literatuur, in de vorm van filosofie – in die tijd nog de dienstmaagd van de theologie -, durft men al eens te vergeten. En dan waren er ook nog de Vlaamse Polyfonisten. De beroemdste, meest begaafde en meest veelzijdige onder hen, geboren echter in Bergen, was Orlando di Lasso.

Met het pas verschenen La Quinta Essentia brengt Paul Van Nevel en zijn Huelgas-ensemble een zoveelste pareltje uit onze rijke polyfone geschiedenis. De cd werd niet opgenomen in een of andere Vlaamsche dorpskerk, maar in het Convento dos Barbadinhos te Lissabon. Op zoek naar de kwintessens van ons bestaan. Doorheen de muziek van Orlandus Lassus, Thomas Ashewell en Giovanni Pierluigi da Palestrina probeert Van Nevel de drie grote stijlen van de Renaissance met elkaar te vergelijken. Muziek die teruggaat naar de essentie zelf, zonder gebruik van enig ander instrumentarium dan de menselijke stem om de goddelijke genade af te smeken. Ook hier kan menige traan vallen. Portugezen hebben daarvoor een bijna onvertaalbare term: Saudade. Want, geef toe, onze ogen hebben zich stilaan afgesloten voor al het vreemde dat op ons af komt. Onze tranen zijn opgedroogd en hebben plaats gemaakt voor een kille zakelijkheid. Op alle vlak. Miserere nobis. (P)

maandag 3 december 2007

DAVID CRONENBERG


Er is iets raars aan de hand met de carrière van David Cronenberg. Een contradictie. Spreek gerust van een anachronisme. De Canadese regisseur is al meer dan 30 jaar de meester van de body horror. In zijn cinema crasht het lichaam met hoogtechnologische innovaties. In The Fly bijvoorbeeld behandelde hij moleculaire transportatie. In Videodrome en Existenz vervagen de grenzen tussen het menselijk lichaam en virtuele wereld. The Guardian vroeg hem enkele weken geleden of hij niet beter een patent had genomen op zijn 'uitvindingen', in plaats van er films over te maken. Cronenberg: 'Wie weet. In Rabid uit 1977 was ik al bezig met stamcelonderzoek. En sommigen zien in Videodrome uit 1983 een voorloper van het internet.'

De laatste films van de regisseur peilen daarentegen almaar dieper naar algemeen-menselijke, morele dilemma's in plaats van de toeschouwer te trakteren op futuristische doembeelden. Vreemd genoeg lijkt daarmee eveneens de filmtaal van Cronenberg te stagneren. Bij A History Of Violence en nu ook bij zijn recente Eastern Promises heb je soms de indruk naar een prent van de jaren 80 te kijken. Bij Eastern Promises lijkt dat op het eerste gezicht verantwoord. Het verhaal speelt in een Oost-Europees milieu en Cronenberg wijst ons efficiënt op de kitsch die daar thuishoort. Bovendien verhoogt hij zo het realiteitsgehalte. Van glamour is in de buitenwijken van Londen weinig sprake en de regisseur drijft de identificatie zo ten top. Laten we bovendien niet vergeten dat hij zopas de geweldscène van het jaar heeft gefilmd. Bij Cronenberg zijn vecht- en moordscènes zo rauw-realistisch dat je niet anders kunt dan de ogen te sluiten.

De beruchte badhuisscène in Eastern Promises deed me letterlijk dubbelplooien. Cronenberg verheerlijkt geweld niet zoals dat in Hollywood op een gratuite manier gebeurt. Integendeel. Het komt sporadisch aan bod en hij toont het zoals het is: één uithaal met een mes volstaat om een leven te beëindigen. Cronenberg stuurt je verbouwereerd naar huis. Met een gevoel van ondraaglijke kwetsbaarheid. Dodelijk gevaar kan elk moment toeslaan. Alle lof dus voor de regisseur. Maar waarom is Eastern Promises dan geen meesterwerk? Omdat er onder andere iets schort aan de acteerprestaties. De Russische maffiabaas krijgt voor mijn part een Oscar. Zelden zo'n misleidend personage gezien: in zijn restaurant is hij de beminnelijke opa en meesterkok, na de uren verkracht hij minderjarige meisjes uit zijn eigenste prostitutienetwerk. Maar bij de andere personages loopt het soms grondig mis.

Reacties zijn herhaaldelijk zo over the top, dat ik mensen in de zaal hardop hoorde zuchten. Op een bepaald moment dacht ik trouwens dat de projectionist zich van reel vergiste: scènes worden abrupt afgebroken, verhaallijnen lopen verloren of leiden letterlijk en figuurlijk naar een dead end. Bovendien worden bepaalde handelingen te weinig gemotiveerd of ze zijn ronduit ongeloofwaardig. Dat is heel jammer, want Eastern Promises is waarschijnlijk, ondanks alle mankementen, de beste film die je op dit moment in de zalen kan zien. Je krijgt echter de indruk dat Cronenberg zijn verleden van 'B-film'-regisseur niet krijgt afgeschud. Geef hetzelfde narratief materiaal aan een figuur als David Lynch en hij boetseert het tot een duister en visueel spervuur. Maar dan moest je misschien wel de bloedstollende saunascène missen. En het verderfelijkste filmpersonage sinds Hannibal Lecter.

zondag 2 december 2007

HOWARD SHORE


Sinds een jaar of zo heb ik een nieuwe gewoonte. Voor ik naar de filmzaal ga, draai ik thuis nonstop de bijbehorende soundtrack. Alleen van films waar ik echt naar uitkijk welteverstaan. Om in de mood te komen. In het slechtste geval komt er van dat bioscoopbezoek niks meer terecht. Goede films verdienen een goede soundtrack. En in het beste geval ontstaat er tussen regisseur en componist een vertrouwensrelatie. Niet voor niks deed Hitchcock graag een beroep op Bernard Hermann. De beste films van Peter Greenaway zijn getoonzet door Michael Nyman. Fellini deed het met Nino Rota. En Sergio Leone maakte briljante westerns. Maar zouden ze dezelfde impact sorteren zonder de klagende mondharmonica van Morricone?

Sinds vorige week draait de nieuwe van David Cronenberg in de zaal. De Canadese regisseur werkt al sinds The Brood uit 1979 samen met Howard Shore. Jawel, die van Lord Of The Rings, een score waarvoor hij trouwens een Oscar won. En dan te bedenken dat de beroemde componist enkele jaren geleden nog in het kleine Leuven de soundtrack voor Scorsese's The Aviator kwam opnemen. De akoestiek van het huidige Depot had hem overtuigd. De samenwerking met Cronenberg leverde al unieke soundtracks op, met als hoogtepunt misschien wel het macabere Crash. Zijn muziek voor A History Of Violence, de vorige Cronenberg, liet me evenwel Siberisch koud. Maar Eastern Promises doet vanaf de eerste ijzingwekkende noten verlangen naar beelden. Alles draait in de film om een misdaadsyndicaat, gevestigd in het multiculturele Londen. Viggo Mortensen, die ook al in A History schitterde, is lid van Vory v Zakone en heeft, zoals het een trouwe gangster van deze Russische club betaamt, zijn volledige palmares op zijn lichaam getatoeëerd. De solo viool van de Schotse Nicola Benedetti doet pijnlijke scènes verwachten. Shore maakt trouwens gebruik van Oost-Europese folkinstrumenten en in Slavery and Suffering laat hij zelfs een ingetogen maar meedogenloos mannenkoor opdraven, in het Russisch. Het is over de hele lijn indringende en gesofistikeerde muziek, met als hoogtepunt misschien wel het aanstekelijke Tatiana. Wel jammer dat de cd al afklokt op 35 minuten. Maar daarvoor dient natuurlijk de repeatknop. Straks weet ik of de film even briljant is.

zaterdag 1 december 2007

STELARC


Het is niet mijn gewoonte bijna een week stil te blijven staan bij één tentoonstelling, maar Extensions van Hans Op de Beeck is zo inspirerend dat me toch nog enkele dingen van het hart moeten. Hoewel het een vrij bescheiden expositie is in de Leuvens Sint-Pieterskerk, is ze het toegangsgeld dubbel en dik waard. Je betaalt gewoon de entree van de Schatkamer in de kooromgang, namelijk 2,5 euro. Op vertoon van een lerarenkaart mag je trouwens gratis binnen.

Vergeet niet de claustrofobische crypte van de kerk te bezoeken. Op de Beeck toont er The Building, een digitale animatiefilm van 4 minuten met als hoofdrolspeler een desolaat ziekenhuiscomplex dat zo geplukt lijkt uit een roman van William Gibson. Liftdeuren openen onvoorspelbaar en onheilspellend. TL-lampen leiden een eigengereid leven. In het tijdschrift Kunst(h)art vertelt Op de Beeck over dit recente project: 'Wanneer een functionele ruimte in gebruik is, lost ze eigenlijk op. Wanneer ze niet in gebruik is, is ze des te nadrukkelijker aanwezig. Dat is wat mij interesseert: het moment waarop de dingen zichzelf niet zijn.'

Alleen al voor The Building zou je de tentoonstelling moeten bezoeken. Maar de meeste indruk maakt de Brusselaar met een nieuwe beeldengroep die je van je sokkel blaast. Tussen de gotische sculpturen van de Schatkamer plaatste Op de Beeck posturen met robotarmen en andere hoogtechnologische 'extensies'. De geamputeerde benen van de monochrome cyborgs werden met chirurgische precisie vervangen door bionische ledematen en medische prothesen. Het zijn bangelijk futuristische creaturen die me doen denken aan Stelarc.

Deze Australische performance kunstenaar choqueert door zijn integratie van robotica, prothesen en internet bij de uitvoering van zijn lichaamssculpturen. Stelarc liet zich ooit zelfs ophangen aan vleeshaken en tast in elke performance voortdurend de grens af tussen lichaam en technologie. Via internet of afstandsbediening geeft hij de controle over zijn robotarmen uit handen en muteert tot een mensmachine die misschien dichter bij de realiteit staat dan we durven toegeven. Wanneer spreek je nog van een mens en wanneer van een hybride lichaam dat artificieel in leven wordt gehouden? Met dergelijke vragen over leven, dood, euthanasie en wetenschap beland je rechtstreeks in het lege ziekenhuisbed van Hans Op de Beeck.

donderdag 29 november 2007

DIRK BOUTS


Het lijkt wel alsof Hans Op de Beeck zijn tentoonstelling (zie gisteren) volledig op maat van de Leuvense Sint-Pieterskerk heeft geconcipieerd. Uit zijn installaties spreekt duidelijk aandacht voor de ontmenselijking van onze hoogtechnologische maatschappij. Voor de vlucht van het lichaam in een dreigende technocalyps. In de kooromgang van het meesterwerk van de Brabantse hooggotiek stoot je op twee sublieme schilderijen van Vlaams primitief Dirk Bouts. Ook bij deze 'schilder van de stilte' lijkt het lichaam centraal te staan. De ene keer is het er. Dan weer niet. On/off.

De spierwitte installatie van Op de Beeck sluit aan bij De marteling van de Heilige Erasmus. Met afgrijzen aanschouw je hoe de derde-eeuwse katholieke bisschop en martelaar vakkundig wordt doodgefolterd: een windas draait meedogenloos de darmen uit zijn lijf. Ze liggen misschien wel in plastic rond het ziekenhuisbed van de moderne kunstenaar. Pronkstuk van de Schatkamer van de Sint-Pieters is echter Bouts' Het Laatste Avondmaal. We zijn op het drieluik getuige van de transsubstantiatie, de verandering van het brood en de wijn in het lichaam en het bloed van Christus. Het zou me niet verbazen als Op de Beeck in zijn werk een update wil maken van dit katholieke mysterie. Het schilderij uit 1464 zou hier trouwens nog altijd op de oorspronkelijke plaats hangen. Door de vensterluikjes zie je de Grote Markt tijdens de aanbouw van het Stadhuis. Jammer genoeg hangt het meesterwerk van Bouts aan de verkeerde kant om van een ware trompe l'oeil te spreken. (wordt vervolgd)

woensdag 28 november 2007

HANS OP DE BEECK


Als late tiener waagde ik me ooit aan Neuromancer, een roman die een onleefbare cyberwereld avant-la-lettre presenteert. Van de plot herinner ik me weinig: het baanbrekende cultboek uit 1984 is een dystopische thriller bevolkt door computerhackers en artificiële intelligentie. De titel van de cyberpunk novel van William Gibson is waarschijnlijk een woordspel met necromantie, het oproepen van de doden. Neuromancer is de vader van films als The Matrix. En sommigen beweren zelfs dat hij mee aan de basis ligt van het world wide web. Het is een moeilijke roman. Over een post-apocalyptische wereld waarin de lezer weinig ankerpunten vindt. Het enige beeld dat nog altijd op mijn netvlies staat gebrand, is een verlaten kantoorgebouw waarin het hoofdpersonage rondschooit. Een gebouw dat letterlijk in mijn herinnering 'leeft', want het opstapelend stof blijft aangroeien en overal wemelt het van kabels en apparatuur.

Aan Neuromancer moest ik denken toen ik in de Sint-Pieterskerk van Leuven een prachtige tentoonstelling van Hans Op de Beeck (Turnhout, 1969) bezocht. De kunstenaar huist tegenwoordig in Brussel en begint ook in het buitenland faam te verwerven. Op de Beeck maakt installaties en drie van zijn recente werken zie je tot eind januari in de Schatkamer van de kerk. Het is geen gezellige expositie geworden. Net als William Gibson roept Op de Beeck in 'Extensions' een geautomatiseerde wereld op waarin de technologie tot leven komt. Een gitzwarte installatie toont een bureau, bedolven onder modems, scanners, keyboards... De gebruiker is verdwenen. Alleen enkele vieze peuken, wat fastfoodafval en lege colabekers herinneren aan de computerwizzard. Die is misschien wel voorgoed door zijn computers opgeslokt, want de wirwar van kabels en interfaces lijkt tot leven te komen. A ghost in the machine. Hun onheilspellend gezoem klinkt als een mantra. Om de dode tot leven te wekken?

Visueel sterker is een intensive care unit. Een leeg ziekenhuisbed zwelt aan tot een web van infuzen en plasmazakjes. De soundtrack dompelt je onder in een ziekenhuis. Maar je hoort vooral geluiden die door de dikke ramen dringen: regen, ambulances... Het is een enorm krachtige en witte metafoor. Het lijkt wel of de patiënt is getransformeerd tot een netwerk van vloeistoffen en plastic darmpjes. De derde installatie is een omfloerst beeld van verlaten valiezen en overjassen, misschien ergens op een luchthaven. Hans Op de Beeck waarschuwt onomwonden voor een toekomst waarin we alle lichamelijkheid dreigen te verliezen. (wordt vervolgd)

dinsdag 27 november 2007

INTERPOL


Interpol laat op zijn huidige tournee de vrienden van Blonde Redhead de avond aftrappen. En hoewel deze gewezen kunststudenten al zeven langspelers op hun actief hebben, werd vrijdag toch in de eerste plaats hun laatste worp "23" (op 4AD) voorgesteld. Waar Blonde Redhead vroeger sterk aanleunde bij het geluid van Sonic Youth en andere New Yorkse underground, roepen ze nu vooral herinneringen op aan 4AD-labelgenoten als Cocteau Twins en Lush. Daaraan is zeker het ijle maar intense stemgeluid van zangeres Kazu Makino voor een flink stuk debet. Maar de composities bleken eens te meer meeslepend. Ook zo voor het volle Vorst dat eigenlijk voor Interpol was gekomen: de afsluitende titeltrack van die laatste plaat werd op meer enthousiasme onthaald dan de meeste support acts wordt gegund. En ook voor mijn part verdienden ze een bis.

Maar al snel is het halftien, en betreden New York's finest mood and doom rockers van Interpol het grote podium van de bunker. Volgepakt als Vorst is, duurt het even voor er wild wordt gereageerd. Wat niet kan verbazen bij hun muziek die het vooral moet hebben van de dromerige doodse stemming. Maar wat blinken ze hierin uit. En wat blijkt eens te meer welk een geweldige drie platen deze vier al uit hun mouw hebben geschud. Er werd opvallend veel teruggegrepen naar eersteling Turn on the Bright Lights. Maar evengoed stonden de songs van de recente Our Love to Admire intussen als een huis (nieuwe single No I in Threesome, het schitterende The Scale en The Heinrich Maneuver dat intussen een klassieker bleek). Ook in de schaarse visuals overheerste de rood-donkere belichting, wat veeleer aansluit bij het artwork voor hun eerste platen.

Zanger Paul Banks was weer weinig spraakzaam, maar des te beter bij stem – hun songs maakten woorden goeddeels overbodig. Wel werd ons herhaaldelijk op het hart gedrukt wat een fantastisch publiek we waren. En dat die liefdesverklaring welgemeend was bleek toen we na elven een tweede bisbeurt kregen met het schitterende Untitled uit hun eerste plaat, een voorrecht waarop tot nog toe enkel New York City zelve werd getrakteerd. Het was het schitterende slotakkoord van een erg mooi concert, waarmee Interpol een traditie van zeer gesmaakte concerten in de AB en op Rock Werchter schijnbaar moeiteloos verderzet. (dd)